In gedachten verzonken loop ik over het bospad, als mijn blik even omhoog dwaalt zie ik plots een dansende bos krullen die aan een vrouw van een jaar of tien jonger dan mij toebehoren. Omdat ik naar het midden van het pad ben afgedwaald schuif ik op naar rechts om haar de ruimte te bieden en te voorkomen dat ze zich ongemakkelijk zou gaan voelen hier in het niemandsland op een paar kilometer van de bewoonde wereld.
Als mijn ogen haar gezicht vinden word ik even getroffen door haar open en vriendelijke blik die alleen maar versterkt lijkt te worden door haar stralende glimlach. We groeten elkaar terwijl we elkaar even recht in de ogen aankijken, en even is het alsof ze haar pas vertraagd. Ik open mijn mond, wil nog wat zeggen – maar er komt niets. Dus loop ik na een vriendelijke knik maar gewoon door terwijl de gedachtestroom door mijn hoofd maalt.
Doe iets. Zeg iets. Er is een connectie. Een ding.
We deelden een moment, zij en ik. Maar ik kan de moed en de woorden niet vinden, en dus is het enige geluid afkomstig van de fluitende vogels in het bos. ik weet onmiddellijk dat dit moment er één gaat zijn van spijt..
Een meter of vijftig later kijk ik nog even steels over mijn schouder, ietwat weemoedig. Zij deed blijkbaar hetzelfde, onze ogen ontmoeten elkaar nogmaals. We zwaaien.
En lopen door.