De zon scheen die dag. Ik herinner mij de geur van het gasstel in de keuken en de warmte van mijn moeder. Er was balkenbrij met katenspek bij het ontbijt en we zouden later nog bij Oma op bezoek gaan. Gelukkig was er nog tijd genoeg om buiten te spelen. Eerst op de fiets naar David, maar die bleek helaas niet thuis – zoals nagenoeg altijd op Zondag.
Urenlang lag ik in het gras om de wolken namen te geven maar het zouden ook maar dertig minuten geweest kunnen zijn. Het voelde in ieder geval als uren voor een jongetje dat nog jong genoeg was om dagen als weken te kunnen ervaren. Af en toe ging er een vliegtuig door mijn blikveld dat lange witte lijnen door de strakblauwe lucht trok.
Beretrots was ik op mijn nieuw gewonnen kermishorloge, ontzag en bewondering voor mijn vader. Ik bleef maar een bal tegen de muur trappen om deze zelf weer op te vangen, keer op keer op keer. De verveling van iemand die nog meer dan genoeg tijd heeft en geen idee heeft wat hij er mee aan moet.
Nadat we terug waren van de moeder van mijn moeder nog even voor de tv, dan in bad en naar bed. Raam open, de avondlucht vol met verlangens en beloftes vergezeld door een laaghangende zon die de horizon in brand leek te steken. Dan uiteindelijk de koelte van de nacht en twinkelende sterren.
Buikpijn bij de gedachte aan weer naar school te moeten morgen.