“We live together, we act on, and
react to, one another; but always and in all circumstances we are by
ourselves. The martyrs go hand in hand into the arena; they are
crucified alone. Embraced, the lovers desperately try to fuse their
insulated ecstasies into a single self-transcendence; in vain. By its
very nature every embodied spirit is doomed to suffer and enjoy in
solitude. Sensations, feelings, insights, fancies—all these are private
and, except through symbols and at second hand, incommunicable. We can
pool information about experiences, but never the experiences
themselves. From family to nation, every human group is a society of
island universes.”
― Aldous Huxley, The Doors of Perception
Toen ik op een kille vrijdagochtend met mijn backpack op mijn rug richting Sloterdijk liep om te vertrekken naar Schiphol kon ik mijn tranen om het verlies van mijn trouwe metgezel plots niet meer bedwingen. Moet nogal een fraai gezicht zijn geweest, zo’n halflangharige hippie in veel te zomerse kleding die al jankend richting het perron wandelde. Mijn hoofd tolde van alle tegenstrijdige emoties en gedachten die eindeloos om elkaar heen bleven dwarrelen als sneeuwvlokjes in een Februaristorm. Hoe had ik het in mijn hoofd kunnen halen om deze uitdaging met mijzelf aan te gaan terwijl mijn hondje onlangs zijn laatste levensadem in mijn armen uitgeblazen had? Wie was ik om alles achter te laten en een maand ‘vakantie’ te gaan vieren onder de tropische zon, terwijl mijn hele huis nog de geur van mijn lieve Pepper droeg, zijn haren nog ronddwarelden en zijn halsband op een prominente plek in mijn woonkamer de stille getuige van mijn moordenaarshand lag te zijn? Onder al het verdriet – vermengd met een ongezonde dosis zelfhaat – zat echter een vonk van vreugde, de lichte trilling van verwachting. Een sprong in het diepe. Ogen dicht, schouders recht en mijzelf na een inmens zwaar en verdrietig jaar onderdompelen in de Zon -zowel letterlijk als figuurlijk. Terwijl de trein langzaam op vaart kwam en het daadwerkelijke beginpunt van mijn reis met iedere staal-op-staal kadans dichterbij kwam hervond ik mijn innerlijke rust en kalmte enigzins. Het was de juiste beslissing geweest. Het moest gebeuren. Juist het feit dat ik Pepper een nog langere martelgang en aftakeling bespaard had maakte mij tot een goede baas. Ik was al veel verder gegaan in de verzorging en begeleiding van mijn hondje dan de meeste mensen die ik ken gedaan zouden hebben. Zijn laatste maanden waren zwaar geweest, het verliezen van zijn zindelijkheid maakte mijn huis bij vlagen tot een verschrikkelijke plek om te zijn, en toen ik in zijn ogen de vermoeide, wezenloze blik gezien had was het moment van die laatste, hartverscheurende beslissing gekomen. Het was beter zo.
Maar vergeven kon ik het mijzelf niet.
Achteraf bezien (en Captain Hindsight heeft altijd gelijk) was het de juiste beslissing om -letterlijk- afstand te nemen van alle pijn, onzekerheid en rouw die in Nederland om mij heen hingen als motten die om een gloeilamp en te vertrekken naar het land waar ik niet alleen mijn hart verloren heb, maar het godzijdank ook weer terugvond. De stukjes die als titel ‘dagboek van een reiziger’ meekrijgen dragen die naam omdat zij allemaal gebaseerd zijn op de notities en observaties zoals ik die geschreven heb terwijl ik onderweg was, veel puurder en subjectiever dan dit gaat het denk ik niet worden. Vanaf de eerste stap richting trein op die kille vrijdagochtend tot aan de laatste stap over de drempel van de plek die ik ‘thuis’ noem was mijn reis een achtbaanrit van emoties, indrukken en bespiegelingen. De -broodnodige- verandering waar ik zo naar verlangde is in gang gezet, dat voel ik in iedere vezel van mijn lijf. Terugval of niet (en god weet dat ik ze heb op de meest ongemakkelijke momenten), iedere dag is er nu weer één van stapjes in de richting die ik voor ogen heb. Voor iedereen om mij heen die met mij mee wil wandelen : je bent van harte welkom.
Voor de anderen : So long, and thanks for all the fish.