“Ploink” doet mijn telefoon met het bekende ‘je hebt een nieuwe mail’ geluidje. Even is er twijfel maar ik laat het scherm even oplichten om de afzender te kunnen zien, en het is inderdaad de mail waar ik al een tijd op zit te wachten. Mijn vinger zweeft al boven het icoontje om de mail te openen maar dan is er plots toch weer die aarzeling.
Vanaf het moment dat ik de mail gelezen heb zal er iets…veranderd zijn. Er zullen deuren sluiten, en andere weer open gaan – ik weet alleen nog niet welke specifieke deuren er open en dicht zullen gaan. Ze bevinden zich min of meer in een superpositie zolang ik de mail nog niet gelezen heb, tenminste: zover het mijn perceptie betreft. De mail is allang geschreven, de beslissing die er aan ten grondslag ligt ongetwijfeld al dagen geleden genomen. En toch, voor mij – de waarnemer – zal de superpositie pas veranderen in één van de beide mogelijkheden als ik de mail lees.
Weer die twijfel.
Wat nou als de inhoud niet overeen stemt met wat ik het allerliefste wil? En die gedachtetrein leidt als vanzelf naar het volgende gedachtestation: Wat is het dat ik het allerliefste wil? De ironie is dat ik pas met zekerheid zal weten wat ik écht wil vanaf het moment dat mijn ogen de letters verslonden zullen hebben. Ik heb altijd een bepaalde aantrekkingskracht gevoeld bij het idee om belangrijke beslissingen over te laten aan de chaotische wetmatigheid van het toeval (bijvoorbeeld door het opgooien van een munt) juist vanwege het feit dat -ongeacht de uitkomst- je in ieder geval meteen weet wat je écht wilde omdat je of een zweem van geluk óf een vleugje spijt voelt zodra je de uitkomst ziet.
Ik inhaleer diep, houd de adem vast en reik naar mijn telefoon. Tijd om de waarschijnlijkheidsgolven te laten samenvallen zodat ze de nieuwe realiteit kunnen gaan vormen.