Met iedere stap die ik zet laat ik je verder achter mij. Iedere stap voert mij verder bij je weg, en soms – heel soms twijfel ik. Is dit wel de juiste weg? Zal ik niet verdwalen? Wil ik wel weglopen?
Maar dan herinner ik het mij weer. Hoe het was, dat einde. De vernedering van het opzij geschoven worden, weggewuifd worden alsof ik een lastige vlieg was. De snauw, de nauwelijks verholen dreiging. De minachting.
De stilte.
En dus zet ik maar weer en stap, en nog één en nog één. Met iedere stap verwijder ik mijzelf nog verder van een ongezonde situatie die niet had hoeven zijn. Iedere stap dwingt mij ook ook mijn eigen verantwoordelijkheid onder ogen te zien en op te nemen. Met iedere stap die ik zet sta ik mijzelf toe om alles wat er tussen ons is gebeurd te laten inkleuren door het einde, om op die manier tot een bevredigende conclusie te komen die niet perse waar hoeft te zijn. Iedere stap een nieuwe reden, een nieuwe verklaring.
En stilte.
In gedachten zie ik een streep verschijnen, de streep waar jij allang overheen was. Ik nader hem met iedere stap totdat het tijd is voor de laatste, beslissende schrede. Uit het niets komt er opeens de gedachte aan een bijna kinderlijk naïef manifest opduiken uit de nevel van mijn verleden:
“heb onvoorwaardelijk lief
speel geen spelletjes
durf kwetsbaar te zijn
woorden zijn geen wapens
geloof in de ander als in jezelf
geniet van iedere seconde
alles gaat voorbij“
Halverwege mijn allerlaatste stap laat ik mijn voet hangen. Nee, dit is niet wie ik wil zijn. Iedere stap voert mij dan misschien wel bij jou weg, maar hij zou mij naar mijn toekomstige ik moeten voeren die ik wil zijn. En wil ik deze persoon echt zijn? Iemand die zijn ervaringen kleurt met gif en wrok?
Ik draai mij om en loop terug. Niet in een rechte lijn, niet over de weg die ik gekomen ben. Misschien zelfs niet eens terug naar jou, maar laat het dan naar mijzelf zijn.
In stilte.