De remlichten van mijn voorganger halen mij abrupt uit mijn donkere bespiegelingen over het leven en relaties in het bijzonder. Een zijdelingse blik op de dashboard klok leert mij dat ik nog ruim drie kwartier de tijd heb eer het vliegtuig land en mijn hand vind als vanzelf de volumeknop aan mijn stuur als Richard Ashcroft in mijn oren de woorden weet te vinden waar ik al dagen tevergeefs naar probeer te reiken:
“One day maybe I will dance again
One day maybe I will love again
One day maybe we will dance again
You know you’ve gotta
Tie yourself to the mast my friend
And the storm will end“
(the Verve – One Day)
Ik ben moe. Doodop. Moe gestreden van iets dat geen strijd maar een spel zou moeten zijn. Jij bent weg, en ik heb geen idee waarom. Dat laatste is niet waar realiseer ik mij terwijl ik netjes stop voor de slagboom en mijn parkeerkaart uit de automaat pak. Het probleem is misschien juist dat ik legio redenen kan verzinnen maar geen idee welke de juiste is. En misschien zijn ze het wel allemaal, of juist geen een. Maakt het uit? Nee, geen ene moer. Na alle plussen en minnen is het alleen het getal onder de streep dat er aan toe doet – en dat getal is blijkbaar negatief. Tenminste, voor jou op z’n minst.
Ik heb niet de illusie dat ik de ideale partner ben, het leven heeft mij gevormd tot een complex iemand met de handleiding van de gemiddelde flight simulator uit de late jaren ’90. Nu ik het midden van de veertig begin te naderen zie ik mijzelf denk ik scherper dan ooit tevoren in al mijn complexiteit, alles wat ik mee- en uitdraag. Uiteraard zijn er nog legio blinde vlekken als het om mijn eigen gedrag gaat, maar ik ben inmiddels gelukkig wel zo ver dat de realisatie in ieder geval uiteindelijk wel een keertje komt bovendrijven. Vaak alsnog te laat, dat dan weer wel.
Ik parkeer mijn auto, grijp mijn tas en loop richting de aankomsthal. Het is bizar druk met dank aan de OV staking van vandaag en ik voel mijzelf imploderen onder alle inkomende prikkels. Mensen. Overal mensen. Ik zie rechts van mij een tijdelijke uitweg in de vorm van een hipsterkoffietentje met groen logo waar de baarden welig teren achter de counter. Een doel. Focus. Er staat maar één iemand voor mij in de rij als ik aansluit, helaas voor mij doet Jan (zoals ik al snel zal leren) een bestelling voor zijn complete reisgezelschap dat bestaat uit een stuk of negen jonge zestigers die allemaal iets anders willen drinken. Filterkoffie, warme chocomel, cappucino, hazelnoot latte hoedefuckdiezooiookallemaalmagheten ..het komt allemaal voorbij. Mijn ogen ontmoeten de die van de blonde vrouw (Joyce, laat haar naambordje zien) die de bestellingen opneemt even en onwillekeurig geef ik haar een knipoog als respons op haar nauwelijks verholen wanhopige blik. Voor mij ratelt Jan door en door en door in een typisch noord-Limburgs accent. Joyce probeert haar collega zo ver te krijgen dat die enige assistentie verleent maar wordt afgesnauwd en weer ontmoeten onze ogen elkaar even, en we glimlachen beide even.
Na een minuut of tien wachten op Jan die nog drie keer op en neer moet lopen naar de rest van zijn gezelschap om zijn bestelling op orde te krijgen (godforbid dat je dat regelt voordat je in de rij gaat staan..) ben ik eindelijk aan de beurt. ¨Een grote cappucino, verder niets bijzonders” bestel ik met een brede grijns, Joyce knikt dankbaar en vraagt mij mijn naam voor op de beker. Die geef ik, ik zie dat ze nog een kruisje ernaast zet en kijk haar even vragend aan. Ik krijg een knipoog terug en hoor haar nog net zachtjes ‘je krijgt voorrang’ fluisteren als ik naar het einde van de counter loop waar Jan reeds zijn eerste van de tien bekers in ontvangst heeft genomen.
En zowaar, de eerstvolgende is voor mij. Dankbaar grijp ik de warme beker terwijl mijn ogen nog één keer die van Joyce zoeken. “Fijne dag verder!” roept ze terwijl ik richting aankomsthal loop. “Veel sterkte nog vandaag” glimlach ik terug, blij dat we blijkbaar even elkaars dag net een beetje mooier hebben weten te maken. Uiteindelijk is dat namelijk net waar het om draait in het leven bedenk ik mij terwijl ik mij een weg baan door de menigte, ogen gericht op een onzichtbare horizon. Elkaars dag een beetje mooier maken, niet omdat het moet – maar omdat het kan (queue Tele2 commercial)
Om mij heen vult het niet uit te bannen geroezemoes van honderden mensen die allemaal staan te praten, lachen, hoesten, bellen de lucht.. Weer die innerijke implosie. Het mentale schild dat ik al sinds mijn pubertijd in mij meedraag sluit zich, en even is daar een rustmoment. Mijn eigen mentale luchtbel van rust. Ik voel hoe ik in observatiemodus glip, een geestestoestand waarin ik de wereld om mij heen alleen nog maar kan beschouwen zonder er daadwerkelijk deel van uit te maken. Daar ga ik weer. Dit is het effect dat een mensenmassa nu eenmaal op mij heeft, al sinds mijn vroegste jaren. Ik leun met mijn onderarmen op het hek voor de aankomsthal en begin om mij heen te kijken terwijl ik overspoelt wordt door het besef alleen te zijn. Niets, niets op aarde kan zo eenzaam voelen als een mensenmenigte. Dat voel je ‘Alleen in een menigte’..ik glimlach even om de dubbelzinnigheid van die zinsnede en realiseer mij dat ik de post die ik hier later ongetwijfeld nog over ga schrijven reeds een titel heeft. Meteen voel ik een steek in mijn hart als ik mij realiseer dat uitgerekend jij, de enige met wie ik dergelijke spitsvondigheden écht kan delen er niet meer bent om ze met te delen.
Jij bent namelijk weg.
De uitgang van een aankomsthal is dé plek bij uitstek om mensen te observeren. Om mij heen zie ik veel jonge moeders met ongeduldige kinderen, oudere koppels die om de paar minuten nerveus op hun horloge kijken en daar tussenin de geijkte verveelde telefoonstaarders. Er gebeurt iets om mij heen iedere keer als de schuifdeuren zich openen, een zindering van verwachting, verlangen, nerveusiteit. Mensen die lachen en zwaaien, “hierrrrrr!!!” roepend. Hetzelfde zie ik gespiegeld op de gezichten van de mensen die door de deuren naar buiten gelopen komen. Vaak een korte, onzekere scan om zich heen op zoek naar een bekend gezicht. Dan een glimach die doorbreekt als de zon na een bewolkte ochtend. Er zijn omhelzingen, knuffels, zoenen. Er zijn dolenthousiaste honden, krijsende kinderen.
En ik ben er, moederziel alleen.
Het wachten duurt lang, en ik vul mijn tijd met mentale spelletjes. Mijn favoriete spelletje om verhalen te verzinnen bij de mensen om mij heen; bijvoorbeeld die man daar in zijn rolstoel die net uit de aankomsthal komt. Dit was zijn laatste wens, en zijn op één na laatste reis. Van de allerlaatste zal hij nooit terugkeren..
Of dat chagerijnig kijkende stelletje, dat net terugkomt van een duidelijk mislukte lijmpoging in de vorm van een vakantie. Hun lichaamstaal is gesloten en afhoudend, hij verschuilt zich achter een grote zonnebril en haar mond staat strak en zuur. Een jong echtpaar, zoontje apetrots op de trolley krijsend van het lachen – wat zou hun verhaal zijn? Even worden mijn gedachtes vreemd verstoord door iets nats en kouds tegen mijn rechterhand – een hond. Ik kijk even om terwijl de baas mij verontschuldigend aankijkt, en als vanzelf zak ik even door mijn knieën om de hond te knuffelen. Als dank krijg ik een vies stinkende lik over mijn gezicht en ik klop de Golden Retriever nog even op zijn rug voordat ik mijn aandacht weer op de schuifdeuren richt. De landing zou inmiddels wel een drie kwartier geleden moeten zijn en zó groot is vliegveld Eindhoven nu ook weer niet.
Ik merk dat ik langzamerhand wat chagerijnig begin te worden van al die herenigingen om mij heen, ze drukken mij net iets te zeer met mijn neus op de realiteit van mijn eigen beslommeringen. De deur opent voor de zoveelste keer en ik zie het vermoeide hoofd van mijn vader, en even schrik ik van hoe oud en vermoeid hij er uit ziet – het roept de herinnering op aan hoe mijn moeder er uit zag vlak voordat ze naar het ziekenhuis ging. Ik sus mijzelf met de gedachte dat Pa gewoon 78 jaar oud is en vanmorgen vroeg waarschijnlijk op een onchristelijk tijdstip al op moest staan om naar het vliegveld te gaan. De wandelstok valt mij op, en ik voel een steek in mijn maag als ik hem herken. De stok van mijn moeder…
Zijn ogen glijden over de menigte, over mij heen zonder enige blik van herkenning. Even overweeg ik om het te laten gaan, om te kijken hoe lang het duurt eer hij doorheeft dat ik letterlijk recht voor zijn neus sta, op nog een twee meter afstand – maar meteen geef ik mijzelf een mentale schop. Nee, de tijd van spelletjes spelen met de mensen waar ik om geef is voorbij.
“Pa, hier ben ik. Ik ben blij om je weer te zien!”
Ik geef mij gewonnen.