“Tijdens de Nationale Herdenking op 4 mei herdenken wij allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.“
Bijna iedere familie heeft wel één of meerde verhalen die handelen over de tijd vlak voor, tijdens en vlak na de tweede wereldoorlog. Verhalen over geweld, moed, honger en lijden. Ik zou er graag een andersoortig verhaal aan toe willen voegen.
Mijn vader is opgegroeid in een boerengat in Limburg, Montfort. Het dorp had de pech om op een strategische locatie te liggen, te weten nabij de Duitse grens en bij een belangrijk knooppunt van wegen. Tussen januari en maart 1945 lag er een frontlinie dwars door het dorp heen, het is verschillende keren gebombardeerd door zowel de Duitsers als de geallieerden. Van de 1700 inwoners zijn er meer dan 186 gesneuveld aan die bombardementen en van het historische centrum bleef niets over.
Bovenstaande is echter alleen context. Het verhaal dat ik wil vertellen gaat over een boerengezin met in totaal 4 kinderen, te weten Johannes (mijn vader), Ben, John en Zus. In 1940 werden er een drietal leden van de Wehrmacht (het reguliere leger van de Duitse bezetter dat grotendeels bestond uit dienstplichtigen) in de boerderij van dit boerengezin ingekwartierd. Helaas weet ik slechts van één van deze soldaten zijn naam, Heinrich.
De voornaamste taak die de soldaten toebedeeld werd was het in de gaten houden van de lokale bevolking en er zorg voor dragen dat alle bruikbare zaken (voedsel, levende have, brandstof) in beslag genomen werd zodat de Duitsers dit konden gebruiken.
Heinrich en zijn makkers hadden echter -zo gaat het verhaal van mijn vader- niet zo veel trek in al dat gedoe. Ze waren zelf opgegroeid op een boerderij niet heel ver naar het oosten en ze vonden dat de bevolking van Montfort ze niets misdaan had, waardoor hun sympathie uitging naar de mensen om hen heen die ook niet gevraagd hadden om deze bezettingsmacht. Zo kwam het voor dat Heinrich mijn opa tussen neus en lippen door liet weten dat het een goed idee zou zijn als de buren hun vee misschien tijdelijk even uit het zicht zouden halen, laten we zeggen voor een weekje of twee aangezien de feldwebel zich had laten ontvallen dat er binnenkort een vrachtwagen langs zou komen om alle levende have mee te nemen.
Eén van de eerste herinneringen die mijn vader heeft aan de oorlog is dat hij in de winter van 44/45 zoals zoveel mensen in Nederland bijna stierf van de honger, en dat het Heinrich en de overige twee soldaten waren die hun eigen rantsoenen zonder enige aarzeling met het hele gezin deelden.
Toen de geallieerden zich in ’45 opmaakten om vanuit Zuid Limburg door te stoten naar boven werd dit loyale gebaar terugbetaald toen Heinrich en de anderen een voorwaarschuwing kregen uit anonieme hoek: Vlucht. Nu.
En dat deden ze, maar niet voordat Heinrich zijn naam en adres vluchtig neerkrabbelde op een blaadje papier en dat aan mijn opa en oma gaf – met het verzoek om zijn ouders die ook nog op dat adres woonden een briefje te sturen waarin ze beschreven hoe hun zoon zich gedragen had. Zodat ze zouden weten dat hun zoon niet had meegedaan aan de verschrikkelijke wreedheden in het bezette Nederland. Dat hebben mijn opa en oma -met hulp van meneer Pastoor aangezien ze zelf niet zo geletterd waren en al helemaal niet in het Duits- gedaan. Verbazingwekkend genoeg kwam er ook nog een antwoord, waarna er sporadisch contact gehouden werd.
Delen van dit verhaal had ik al eerder gehoord, maar het werd opeens “echt” toen ik in 2017 bij de viering van het 50 jarige huwelijk van mijn tante was, zij woont tot op de dag van vandaag in Montfort. Zoals vaker bij dergelijke gelegenheden was er een sloot aan oude foto’s opgedoken die tijdens de feestelijkheden op een groot wit doek geprojecteerd werden. Mijn nieuwsgierigheid werd gewekt toen ik plot een zwart wit foto van de trouwdag zelf zag, met daarop het hele gezin van mijn vader rondom het gelukkige bruidspaar – maar er stond een onbekende man bij die ik niet kon plaatsen. Toen ik mijn vader er naar vroeg viel hij even stil en staarde lang naar zijn glas.
“Dat is Heinrich.” Hij nam even een slok terwijl zijn ogen vochtig werden. Daarna brak er een brede glimlach door op zijn gezicht. “Hij kwam de fiets van mijn vader terugbrengen, dat moest van zijn moeder”.